Eigenschap:Toelichting gebruiksadvies
Type eigenschap
:
Tekst
Geldige waarden
:
Meerdere waarden toegestaan
:
Nee
Weergave op formulieren
:
Tekstvak
Initiële waarde
:
Verplicht veld
:
Nee
Toelichting op formulier
:
Subeigenschap van
:
Geïmporteerd uit
:
Formatteerfunctie externe URI
:
Klik op de button om een nieuwe eigenschap te maken:
H
HyperText Markup Language 5 (HTML5) is de nieuwste, afgewerkte versie van de HTML-standaard. Het is een opmaaktaal voor de specificatie van content, voornamelijk bedoeld voor het world wide web. HTML5 is een standaard van het Word Wide Web Consortium (W3C) sinds oktober 2014. HTML5 is als standaard dan wel klaar, maar de ondersteuning van specifieke functies in bepaalde browsers is nog een zorgpunt. Ten opzichte van HTML4 zijn er enkele wijzigingen. HTML5 zorgt ervoor dat webapplicaties offline beschikbaar kunnen worden. Bij het eerste bezoek aan de applicatie downloadt de gebruiker automatisch de benodigde files voor de webapp waarna deze applicatie later offline gebruikt wordt. Als de gebruiker in zo'n offline-applicatie veranderingen aanbrengt, worden deze naar de server doorgestuurd op het eerstvolgende moment dat er weer internetverbinding is. Verder is er nu een mogelijkheid om drag and drop te implementeren en er zijn tags beschikbaar die het mogelijk maken om interactieve content af te spelen, zonder gebruik te maken van een Flash Player plugin +
Invulling van HSTS header door applicatie- of netwerkcomponenten (bijvoorbeeld load balancers) stuit nogal eens op ongewenste werking (meerdere HSTS headers voor 1 toepassing). +
I
Gebruik waar mogelijk het Nederlandse toepassingsprofiel [[NL LOM]]. Daarmee past u IEEE LOM indirect toe, toegespitst op de Nederlandse onderwijscontext. In internationale context is IEEE LOM een juiste keuze. +
Op een aantal plaatsen wordt IMS LTI gebruikt of onderzocht als alternatief voor IMS QTI.
Bij de keuze van tools is het met name relevant welke versie van LTI wordt ingezet. Vanaf april 2019 heeft IMS voor LTI versie 1.3 en LTI Advantages set van services gepubliceerd. Daarom is het advies bij nieuwe implementaties te kiezen voor LTI 1.3 of LTI Advantage. Na 30 juni 2021 wordt geen certificering van andere versies van LTI uitgevoerd en zal na 30 juni 2022 de support op de andere versies komen te vervallen. (Let op: dit geldt ook voor LTI 2.0)
Conformiteit met de standaard is een aandachtspunt. Leveranciers hanteren soms een eigen interpretatie van wat wel of niet conform LTI is. De IMS conformance lijst toont voor alle IMS-standaarden welke producten de standaard bewezen geïmplementeerd hebben. +
QTI 2.1 is een uitgebreide leertechnologie-afspraak. Daarom is het voor leveranciers lastig om de heled afspraak te implementeren. Op dit moment is de belangrijkste beperking van de QTI-afspraak daarom de beperkte ondersteuning door systemen en applicaties.
Binnen Edustandaard, een initiatief van SURF en Kennisnet, is een afspraak ''Uitwisselformaat Toetsmateriaal'' ([[NLQTI]]) opgesteld met als doel om, via het beperken van de toegestane opties en vrijheidsgraden, een eenvoudigere implementatie van QTI mogelijk te maken. +
Er leven bij ho-instellingen nog veel vragen over de verhouding tussen [[ISNI]], [[DAI]] en [[ORCID]]. Alle zijn standaarden die zich richten op identificatie van onderzoekers. In het Open Access innovatieproject stimuleert SURFmarket de implementatie van de auteursidentifier ORCID met een pilot project. (https://www.surf.nl/innovatieprojecten/open-access/identifiers-ten-behoeve-van-registratie-van-onderzoek.html) +
M
MARC is een bibliothecaire standaard met veel (historische) overhead. De standaard leent zich meer voor gegevensbeschrijvingen dan voor gegevensuitwisselingen. Geschikte alternatieven, die opener en minder zwaar zijn, zijn [[MODS]] met [[Semantics]] of [[Dublin Core]]. +
Edustandaard-afspraak met werkingsgebied ho.
Voor het transport van [[MODS]] en [[DIDL]] pakketjes wordt vaak gebruik gemaakt van [[OAI-PMH]]. +
Edustandaard-afspraak met werkingsgebied ho. +
N
SURFmarket coördineerde in 2016 een pilot voor het uitwisselen van onderzoeksinformatie met een klein aantal instellingen: euroCRIS, de VSNU en DANS-KNAW. In deze pilot wordt onderzocht of het mogelijk is om tot een standaard datamodel te komen. Dat gebeurt op basis van NL-CERIF, dat door alle instellingen in hun eigen systeem gebruikt kan worden. Het resultaat van de pilot is een advies over het te gebruiken datamodel. Een tweede advies gaat over hoe dit datamodel geïmplementeerd kan worden bij de instellingen en beheerd kan worden op nationaal niveau.
Zie https://www.surf.nl/innovatieprojecten/open-access/registreren-en-uitwisselen-van-onderzoeksinformatie.html +
De standaard is erg groot. Ervaringen met de standaard leren dat de grootte toepasbaarheid en adoptie in de weg kan staan. Het kan in die gevallen raadzaam zijn de standaard gefaseerd in te voeren. Kijk daarbij naar wat je nodig hebt, niet naar wat ‘moet’. Vertrek bijvoorbeeld vanuit een kritische selectie uit de 15 verplichte velden, en beperk je in eerst instantie tot invoering van een stuk of 3. Door de standaard langzaam in te voeren, gestuurd door vragen vanuit het onderwijs, kunnen docenten (die uiteindelijk de metadatavelden zullen moeten invullen) al snel de voordelen ervaren zonder direct overladen te worden met tientallen in te vullen velden. +
Edustandaard-afspraak met werkingsgebied ho.
Conformiteit met de standaard is een aandachtspunt. Leveranciers hanteren soms een eigen interpretatie van wat wel of niet conform QTI is. Er is geen gestandaardiseerde conformance test voor NL QTI implementaties.
Integratie is niet altijd de meest geëigende oplossing. Zelfs wanneer een standaard als QTI gebruikt wordt kan het resultaat onbevredigend zijn wanneer verschillende leveranciers bijvoorbeeld andere indelingen of kleurstellingen gebruiken. Een volledige switch van de ene naar de andere applicatie kan dan een goed alternatief zijn.
NLQTI is beperkt gebruikt in VO/MBO maar niet geworden tot 'de nationale standaard'. In het hoger onderwijs wordt het NL-profiel ook wel als te beperkend ervaren. +
O
Het correct en veilig implementeren van OAuth is vrij veel werk. Het is daarom verstandig een kant-en-klare implementatie te hergebruiken, bijvoorbeeld de door SURFnet ontwikkelde (open source) APIS Authorization Server. +
Er leven bij ho-instellingen nog veel vragen over de verhouding tussen [[ISNI]], [[DAI]] en [[ORCID]]. Alle zijn standaarden die zich richten op identificatie van onderzoekers. In het Open Access innovatieproject stimuleert SURFmarket de implementatie van de auteursidentifier ORCID met een pilot project. (https://www.surf.nl/innovatieprojecten/open-access/identifiers-ten-behoeve-van-registratie-van-onderzoek.html) +
Hogeronderwijsinstellingen die onderwijsdata op een gestandaardiseerde manier willen ontsluiten, implementeren een eigen API die op de Open Onderwijs API standaard gebaseerd is.
Voordelen:
* geen hoge kosten
* snelle ontwikkeling
* geen aparte apps per instelling
* simpelere data-uitwisseling tussen instellingen
* apps van derden zijn geschikt voor meerdere instellingen
* veilige informatiedeling +
P
S
Het is noodzakelijk deze up-to-date standaarden voor e-mailbeveiliging breed in te voeren, want het werkt alleen als alle betrokken partijen deze standaarden doorvoeren. +
SRU SRW is gebaseerd op REST services, die mogelijk hun langste tijd gehad hebben en vervangen zullen worden door SPARQL endpoints. +
Het is noodzakelijk deze up-to-date standaarden voor e-mailbeveiliging breed in te voeren, want het werkt alleen als alle betrokken partijen deze standaarden doorvoeren. +
Instellingen wisselen zelf niet rechtstreeks uit met de BRP, en ontvangen berichten in het Studielink-eigen uitwisselformaat. Instellingen hoeven daarom niet rechtstreeks gebruik te maken van StUF. +
T
Het TLS protocol is onderdeel van servercertificaten die door de dienst SURFcertificaten worden aangeboden. https://www.surf.nl/diensten-en-producten/surfcertificaten/index.html +
U
Nu al zorgt SURFconext ervoor dat de instellingen die de identiteiten uitgeven (identity providers) alleen maar met SURFconext hoeven te koppelen, en niet met alle dienstenproviders. Een groot voordeel hiervan is dat de studenten hun wachtwoord niet bij de dienstenaanbieders hoeven te gebruiken. Indien SURFnet en de instellingen kiezen voor het invoeren van een centrale identiteit betekent dit dat de architectuur van SURFconext wordt uitgebreid, en meer taken van de instelling zal overnemen. Een belangrijk verschil zal zijn dat ook de authenticatie plaatsvindt binnen SURFconext, en niet meer binnen de instelling zoals nu het geval is. Er zitten natuurlijk ook nadelen en risico's aan een centrale architectuur. SURFnet zal in 2016 onderzoeken of er voldoende draagvlak is bij de instellingen, wat de mogelijke aanpakken zijn en wat de kosten en juridische consequenties zijn. +
Edustandaard-afspraak, maar niet (langer) met werkingsgebied ho. +
V
Als een organisatie in SURFconext groepen wil hergebruiken die de organisatie zelf definieert en beheert, dan wordt de organisatie gezien als een externe groupprovider. Er moet dan naast een koppeling voor individuele gebruikers ook een koppeling voor groepen gemaakt worden met SURFconext met behulp van het VOOT-protocol. +
W
De Webrichtlijnen zijn opgevolgd door [[Digitoegankelijk]] +
X